Skip to main content

DIALOOG VOOR EEN STEM

uit de serie ‘Stukken van Vrouwen’

Contrasto per una sola Voce (Dario Fo: 1977)

di:’Tutta Casa, Letto e Chiesa of Parliamo di Donne’

Een jonge vrouw ziet haar kans schoon om haar minnaar tot stilte te manen en zelf helemaal voluit te gaan. Ze draait de rollen om en geniet van het liefdesspel dat geheel door haar geregisseerd wordt. Zij deelt de lakens uit en geniet met volle teugen …

(Een jonge man leunt met zijn rug tegen de muur aan de overkant van het huis van zijn geliefde. Een heel smal steegje. Hij kijkt naar boven en wacht op het moment dat zijn lief aan het venster verschijnt. Eindelijk gebeurt dit. Het meisje gebaart en roept hem zachtjes.)

ZIJ : Hé, schoon en zoet lief van mij, hoorde ge mij? Ik ben hier, boven ou! ssst. Ge meugt niet roepen, nee, niks zeggen, anders kunnen ze oe horen. Oh, mijn zoeteke, ge neemt me niet kwalijk, hè, dat ik oe zo lang moest laten wachten, veurdat ‘k aan ’t venster kwam… O ja, mijn lief, ik heb wel gemerkt dat het donker weurdt en dat het al ’n hiele tijd regent. Het is precies of al die regen alleen maar op ou gevallen is! Maar wat ziet ‘m triestig! Ge zijt toch niet kwaad op mij, hè? Ik kon er niks aan doen, mijn lief. Mijn moeder liep mij de hiele tijd achterna, ze zat zo aan mijn kont gekleefd, dat ‘k haar maar niet kon afschudden, zelfs niet met ’n scheet. O, zoet lief van me, ge zijt hielemaal doorwiekt, ge zijt precies ’n verzopen kat, waar tien zatlappen met hunne zatte koppen, hebben op staan pissen! Nee, ik smeek ou, mijn geurend bloemeke, vraag me nou niet of dat ge naar boven meugt komen. Ik heb zo’n goesting in ou, ik wil niks liever dan met ou samen zijn, de bienen, de armen, de billen, hielemaal ineen geknied en verstrengeld en gedraaid, just gelijk een vlechtbrood… Als gij tegen mij zegt: ik wil, dan gooi ik de sleutel naar benejen. Maar daar zou zo’n verschrikkelijk drama van komen, dat wij ’t alletwee in ons broek zouden doen van schrik. Ge moet een beetje geduld hebben, mijn duifke. Het moment dat gij naar boven meugt komen, zal niet zo lang niet meer duren. Maar niet nou, want dat zou dwaas zijn… Mijn vader is just thuisgekomen, razend en tierend, zijn handen nog druipend van het bloed. Van het bloed, ja, omdat ‘m in blinde woede met z’n bijl d’n ezel heeft afgemaakt en in kleine stukskes het gesnejen. Dat schaamteloze biest heeft zichzelf de vorige nacht losgemaakt en heeft toen rustig de merrie bestegen, precies zo lang als de maan de hiemel besteeg en hij heeft haar zeker en vast in verwachting gemaakt, de bastaard! Ge moet verstandig zijn, schatteke, dit lijkt me dus niet het geschikte moment. En als ze ou betrappen in mijn gezelschap, bloot en alleen maar gewapend met uwe roede… Mijn vader is bijna just zo jaloers op mij gelijk op zijn merrie. Als hij ’t in de gaten zou krijgen, dat ’n andere ezel op zijn dochter is geklommen en zich te goed heeft gedaan aan haar malse gras, dan zou hij ou eigenhandig te grazen nemen. Dan zou hij ou de schone wapens die ge daar hebt hangen tussen uwe billen er afrukken, met geweld. ’t Is wel spijtig van die schone wapens die ge hebt meegenomen om mij een zoete strijd te leveren op het slagveld van mijn bed. Hee, waarom ineens zo somber? Wat is t ‘m? O God, daar komt iemand. Rap, verstopt u, hier, aan deze kant. Ze meugen ou niet zien. Om de hoek, ja, daar is ’t wat donkerder. Stil… ge kunt weer tevoorschijn komen, de kust is veilig. Maar waar is uw verstand? Ge zijt just onder de pijp van de dakgoot gaan schuilen?

HATSJIE!
Och arme schat, moet ge nou ineens zo verschrikkelijk niezen?
HATSJIE!
Ge zijt precies ‘ne ezel, ge zijt zo aan het balken.
HATSJIE!
Ssst. Allez, Stillekes… Ja, ik wil wel geloven dat ge een beetje walling het… maar ik smeek u, doet een beetje zachtjes. Niet zo snotteren, anders kunnen ze ou nog horen thuis.
HATSJIE!
Ge kunt daar niet zo blijven. Ga weg… Nee, kom terug. Kom terug, zeg ik. Ik kan ou niet zien vertrekken, dat kan ik niet verdragen. Ik zien u zo gere. Ik weet niet meer wat dat ik moet doen. Ik ben helemaal zot gewoeren. En gij, adem van mijne adem, gij hebt mij wild gemaakt! Ik heb zo’n goesting in ou, mijn doorwiekte muske. Ik wil ou uitwringen gelijk een laken, ou uitkloppen met kussen en strelingen en oe drogen gelijk Maria Magdalena, met mijne haren en ik wil oe verwarmen door te knijpen en te bijten, oe zachtjes klopkes geven op de billen..en ik wil oe kietelen over hiel uw lijf, dat ge uit mekaar barst van het lachen.
HATSJIE!
O God, daar moet ge nou al weer niezen, mijn schatteke. Wacht, ik luister efkes
aan de deur van de kamer van ons vader en ons moeder. Misschien zijn ze al in
diepe slaap. Ja, ik geloof dat ze aan het snurken zijn. Wacht, ik laat ou naar beuven komen. O, mijn bloeiende engel, ge zijt mijne ondergang… Wat hedde ge met mij gedaan? Ik sta hielemaal te bibberen tot over al mijn botten… hielemaal tot in mijn buik… ik heb daar zo’n licht gevoel. Pas op, ik gooi oe de sleutel, ik heb ‘m hier in mijne sjerp geknoopt. Vooruit, allez, doet open… en komt binnen, neemt den trap. Waar wacht ge op? Ge zijt wel ‘ne treuzelaar. Ge hebt wel tijd nodig, hè, om het gat te vinden! Ik hoop dat gij daar straks niet zo’n moeite mee zult hebben. O, hebt ge hem eindelijk open? Doet de deur dicht, maar doet zachtjes op den trap. Mijn moeder slaapt just zo licht gelijk meneer pastoor en ze weurt voor niks wakker. Wacht, ik kom oe tegemoet met de lamp. Komt maar boven, ja, komt maar, mijn ondergang, mijn levenswater, mijn rozensap… pakt mij ’s goed vast. (De jonge man komt op.)
Eindelijk! Nee, niks zeggen, niet babbelen, gij. Heilige Maria, wat zijde ge nat! Ge zijt hielemaal verkleumd! Nee, wacht, efkes opzij, ge maakt mij ook hielemaal nat! Konde gij oe niet efkes afschudden, veurdat ge boven kwamt, gelijk als ‘ne hond? Ziet nou eens wat een plas gij hebt gemaakt op de vloer. Nee zoeteke, vergeef me, ik zal oe niet meer plagen en ik zal oe ook geen verwijten niet meer maken. Ja, ge hebt gelijk, maar ik bid u, spreek niet zo hard, met deez zware stem gaan ze oe nog horen. Nee, voor mij is dat anders… als ze mij horen babbelen, dan zoeken ze daar niks achter, vermits ik dikwijls klap in mijne slaap. Ik babbel soms de hiele nacht door. Kom, ga bij het vuur staan… laat mij m’n gang maar gaan, ik zal oe bevrijden van al die natte kleren.
HATSJIE!
Nee, niet niezen. Of knijpt uwe neus dicht, of niest dan tenminste heel hoog, zo met ‘ne piepstem, dan denken ze hier effe dat ik ’t ben… Hatsjie. Madonna, mijn lief, ge hebt mij aangestoken… Ssst. Ik hoor iemand bewegen in huis, in de kamer van mijn vader. Verstopt oe achter het venster in den hoek… ik ga efkes zien… Nee, ons vader en ons moeder liggen rustig te slapen. Kom, laat me oe efkes vastpakken. Oh, maar wat klopt uw hart, wat hedde ge mijn paradijsvogel? Ge bibbert en beeft gelijk een espenblad. Niet aan mijn vader denken met zijne bijl. Kom efkes terug bij het vuur staan. Nee, ge meugt me niet aanraken, uwe handen zijn ijskoud. Ik zal uw hemd uittrekken. Zo, uw armen efkes omhoog, dan kan ik ’t trekken over uwe kop en ondertussen kus ik ouwe beurst… Doet niet zo gespannen, schatteke. Niet meer over vader denken met zijne bijl.

http://www.toneelfonds.be/detailfiche/84735

©1998 Toneelfonds J. Janssens/Dario Fo

 

BELANGRIJKE OPMERKING!
Alle rechten voorbehouden. Iedereen die toestemming verkreeg het stuk DIALOOG VOOR EEN STEM op te voeren moet de naam van auteur DARIO FO ; vert. Frans Roth vermelden in alle publicaties die n.a.v. de Voorstellingen verschijnen. De auteursnaam moet onmiddellijk onder de titel vermeld worden, in een lettertype minstens half zo groot als dat van de titel, maar minstens twee keer zo groot als dat waarin de naam van de vertaler, regisseur en spelers wordt vermeld.