Skip to main content

O, MIA BELLA NAPOLI

Eduardo De Filippo (Il Cilindro)

Eenakter uit 1965. In Rome, in het Teatro Quirino, voor het eerst opgevoerd in januari 1966. Het had goede kritieken maar bleef niet lang op het repertoire. Later werd het, voor de televisie bewerkt, met in de hoofdrol Monica Vitti, een groot succes.

Dit stuk speelt in een een volkswijk van Napels, in de via Cristallini.

De twee kamer-plus-keukenwoning van Agostino Muscariello. Het decor dat we zien heeft alle kenmerken van kamers onder straatniveau, karakteristiek voor gebouwen eind 19e eeuw en die dienstdoen als opslagruimte, kelder, of in het gunstigste geval, als concièrge-loge.
Een trap van ongeveer 10 treden loopt van achterin de kamer links naar de rechterwand, waar een klein deurtje naar de tweede kamer voert, die vanwege het niveau van de straat hoger ligt dan de eerste.
ln de achtermuur, halverwege, ziet men door een raam het straatje dat omhoogloopt naar de Cristallini.
De ruimte onder de trap is 2,50 meter diep en 3 meter breed. Als Agostino Muscariello de wanden niet zelf had behangen met een zeer simpel dessin, dan was hij zelfs donkerder dan de grot van Betlehem. Nu is er in deze schoongemaakte en opgesierde ruimte plaats voor een tweepersoonsbed. De rest van het huisraad is armoedig, maar proper en netjes.
Als het stuk begint, is de ruimte onder de trap aan het oog onttrokken door een oud gordijn dat over een strak gespannen touw loopt en aan weerszijden met haken vastzit. Je kunt nauwelijks iets zien in de kamer. Door het kelderraam boven komt heel weinig licht naar binnen, net voldoende om het provocerende silhouet van Rita te belichten. Die voor het raam in een soort geïmproviseerd washok, op blote voeten en een zeer summiere onderjurk water uit een kan in een wasbak giet. Ze zeept haar hals, schouders, armen en gezicht in, daarna proest ze in het verse water tot ze weer de kan moet pakken om het water te verversen, nadat ze de bak in een emmer heeft leeggegoten. Ze kamt haar haar, doet wat druppels eau de Cologne onder haar oksels, poedert zich overvloedig, waardoor zij wolken van talkpoeder om zich heen verspreidt.
Het gedrag van Rita is bestudeerd, bewust zo gewild. Je begrijpt meteen dat de hele toiletceremonie elke dag op een bepaald uur zo in scène is gezet. We merken bijv. dat als het arme meisje niet meer weet wat ze moet doen om de aandacht van de voorbijgangers te trekken, dat ze dan met de kan zwaait en van voren af aan begint, eigenlijk meer moedeloos dan geïrriteerd. Ten slotte horen we twee schuchtere tikjes op de ruit en zien we Rita schalks glimlachen.

RITA : zogenaamd verrast, trekt ze zich terug in een hoekje van de badkamer en bedekt daarbij haar borst met de handdoek Wie daar? Antonio, de man die aanklopte, vat moed en steekt zijn hoofd naar binnen en kijkt naar de vrouw met een extatische en begerige blik. Nu ze de jonge man herkent, doet Rita net alsof ze gerustgesteld is en beantwoordt ze zijn blik met een uitnodigende glimlach.. Gisteren liep je ook al langs.

ANTONIO : …en eergisteren.

RITA : Gisteren, heb ik je zien staan, eergisteren, niet.

ANTONIO : Morgen sta ik er weer. .

RITA : teleurgesteld door zijn verlegenheid Zo… En overmorgen?

ANTONIO : Ziet u me weer, om dezelfde tijd.

RITA : Jij bent van plan om hier elke dag… ? Hoezo, als ik vragen mag? In de tussentijd trekt ze een peignoir aan, knoopt die strak om haar lichaam en haalt uit haar decolleté de handdoek die haar borsten bedekte.

ANTONIO : …om ….de geur …op te snuiven.

RITA : De geur?

ANTONIO : De geur van het water, de zeep en … de talkpoeder. Als u aan uw toilet bent dan stijgt die geur door het raam naar boven. De hele steeg ruikt er naar.. Ik sta buiten en ik kijk naar de wolkjes, die omhoog dwarrelen. Het is net of ze in vlam staan …. met de zonnestralen die er doorheen spelen.

RITA : Daarom kom jij hier elke dag voorbij. Vanwege de wolkjes.

ANTONIO : Niet alleen daarvoor….

RITA : Waarvoor dan nog meer ?.

ANTONIO : gooit het over een andere boeg Morgen neem ik een bos rozen voor u mee.

RITA : Dank je.

ANTONIO : Meirozen….Bij ons in Napels noemen we ze capucijntjes. Omdat ze de vorm hebben van een monnikskap. Niet van die grote bloembladeren maar kleine heel dicht op elkaar. Op een gegeven moment worden ze naar het midden toe als maar kleiner, piepklein….zo iets.

RITA : En ruiken ze lekker?

ANTONIO : Nou en of! Ze zijn vuurrood en ze geuren zo sterk dat je er vaak hoofdpijn van krijgt. Daarom geven Napolitanen hun vrouwen altijd meirozen.

RITA : lachend Zodat ze hoofdpijn krijgen ?

ANTONIO : Nee, dat is bij ons een oude traditie. Een vrouw die van haar geliefde meirozen krijgt haalt er de verse blaadjes vanaf, … en gooit ze in een teil, met ijskoud water. Ze zet die teil een hele nacht buiten op het balkon; en de volgende ochtend wast ze haar gezicht, haar armen, haar schouders en de rest, met ’t geparfumeerde water: Die traditie heb je alleen in het voorjaar, als de meirozen uitkomen.

RITA : Het klinkt heel poëtisch! Jullie Napolitanen zijn wel allemaal dichters, hè.

ANTONIO : En u? Waar bent u vandaan?

RITA : Ik kom uit Rome.

ANTONIO : Rome, dat is pas een stad!

RITA : Ben je er al ’s geweest?

ANTONIO : Ik niet, nee, maar een nichtje van me wel. Ze was daar op huwelijksreis en ze heeft me een hele serie ansichtkaarten laten zien, in kleur. Ik had er moeten opkomen voor mijn nummer, maar ik werd afgekeurd.

RITA : Hoe weet je dan dat je in Rome moest opkomen?

ANTONIO : Omdat ik daarvan droomde. Een ding hield ik mezelf altijd voor: als ik in dienst moet, dan moet ik er ook echt alles aan doen dat ik in Rome terecht kom. En ’t was me gelukt ook, want ik heb een oom, die is kapitein in het leger en die had me vast en zeker…

RITA : heeft langzamerhand genoeg van dit gesprek, wil nu eindelijk iets concreets en roept Antonio vriendelijk terug tot de werkelijkheid. Het spijt me, maar ik moet weer aan ’t werk. Bovendien geeft het geen pas, dat ik hier sta te praten, met een wildvreemde man.

ANTONIO : Oh. Nou ja dan ga ik maar …

RITA : na een korte pauze en teleurstelling veinzend Je wilt er al vandoor?

ANTONIO : U zei zelf dat ’t niet netjes is … als wij hier met elkaar staan te praten.

RITA : Hierbuiten niet, nee.

ANTONIO : Waar dan wel?

RITA : flink, om zijn verlegenheid te overwinnen Binnen. Wil je niet even binnenkomen?

ANTONIO : Bij u thuis …?

RITA : Ssstt. (Niet zo schreeuwen ) Bij mij thuis, ja zakelijk Je loopt acht treden naar beneden en dan is het in ’t portaal, de eerste deur links. Je hoeft niet aan te bellen, ik doe open. Antonio, na een blik van verstandhouding met de vrouw, verdwijnt, terwijl Rita de ramen sluit, een licht gordijn laat zakken, waar wat licht doorheen sijpelt, maar verhindert dat je van buiten kan zien wat er binnen gebeurt. Dan loopt ze vlug het trapje af, gaat naar de buitendeur (links van de kamer) haalt de grendel van de deur af en blijft staan wachten, terwijl ze de deur op een kier laat staan. Na een poosje wordt de deur van buiten opengeduwd en verschijnt, eerst half en dan helemaal Antonio.

ANTONIO : verlegen Nou …  daar ben ik dan.

RITA : Kom binnen, Antonio gehoorzaamt, Rita sluit de deur.

ANTONIO : probeert zich een houding te geven Ik had ze eigenlijk vanochtend al willen meebrengen …  de meirozen.. bedoel ik,..

RITA : Hoe heet je?

ANTONIO : Antonio, ‘t is 10 mei vandaag. Over 34 dagen heb ik mijn naamdag …  Sant-Antonio.

RITA  : Alvast gefeliciteerd, zou ik zeggen.

ANTONIO : Dank u.

RITA : Ik neem aan, dat je niet alle vrouwen die je tegenkomt, gelijk rozen aanbiedt?

ANTONIO : Nee, maar jou wel.

RITA : Mij wel ja. trekt hem mee naar de ronde tafel rechts Ik zit helemaal aan de grond, Antonio. Vandaar dat ik doe, wat ik nu doe, begrijp je. Het is bittere noodzaak. Heb ie geld bij je?

ANTONIO : Voor rozen?

RITA : Rozen? Wat moet ik met rozen? Die kunnen me gestolen worden! legt geduldig uit  Waarom wil je me rozen geven? Om me te versieren, toch? En waarom probeert een man een vrouw te versieren? Om d’r in bed te krijgen, DUS weet ik het goed gemaakt. Jij geeft me nu gelijk het geld en daarna gaan we fijn met mekaar naar bed. Okay? Antonio is verbijsterd over haar directe optreden: hij zegt niks, slaat zijn ogen neer Neem me niet kwalijk…heb ik je gekwetst … het kwam er misschien wat cru uit, ik had niet zo tegen je mogen praten … Maar ik ben echt ten einde raad, ik weet niet meer wat ik doen moet. Antonio, ik smeek je: ga met me naar bed en geef me wat geld. Antonio zwijgt Ik ben geen prostituee, echt niet, ik doe het niet voor mijn beroep … Antonio, jij bent de eerste..

ANTONIO : spert zijn ogen open Je bent nog … maagd?

RITA : Nou nee. Dat nou ook weer niet. Jij bent de eerste, na mijn man .. Maar dat zijn privé-dingen, dat gaat je niks aan. Toe, help me, geef me wat geld.

ANTONIO : Eh … hoeveel had u gedacht … ongeveer …?

RITa : Geen flauw idee .. Het is voor mij ook de eerste keer. Ik heb wel eens gehoord… 10000.

ANTONIO : wiens verlegenheid het verliest van een onpartijdig gevoel voor gerechtigheid Op de via Roma, ja. Maar hierboven op de Cristallini…

RITA : nadrukkelijk Jij bent de eerste, Antonio.

ANTONIO : vindt dit een opwindende gedachte. Dat is zo, dat maak je niet elke dag mee … 10000 heb ik wel bij me, ja.

RITA : Kleed je uit.

ANTONIO : Jij eerst.

RITA : lk hoef alleen maar mijn peignoir uit te doen. terwijl ze langzaam om haar as draait, werpt ze de jonge man een uitnodigende blik toe om hem zover te krijgen dat hij haar helpt; ze laat haar armen langs haar lichaam hangen, waardoor de peignoir vanzelf open gaat Help je me even?

ANTONIO : trekt haar de peignoir uit, kijkt even naar haar fraai gevormde schouders, legt er zijn linkerwang tegen aan en sluit de ogen. Je bent mooi …

RITA : loopt met een heel vlugge beweging weg, vouwt de peignoir op en gaat weer tegenover de jongen staan, gerust en angstig tegelijk We moeten opschieten. Hoe vlugger hoe beter. Als ik er maar niet bij na hoef te denken.

ANTONIO : tot alles bereid Ik trek alleen mijn das en mijn jasje uit en ik maak even mijn boord los wil zijn das losmaken

RITA : bijna geschrokken Nee!

ANTONIO : in de war De das niet?

RITA : Het jasje ook niet.

ANTONIO : …  maar het is hier om te stikken … binnen.

RITA : Dat is zo …  je mag alles uittrekken wat je wilt … maar straks pas

ANTONIO : Hoe bedoel je?

RITA : Als ik het geld heb.

ANTONIO : na een korte stilte Vertrouw je me dan niet?

RITA : Ik zei je toch dat ’t voor mij de eerste keer is. En ze hebben me verteld dat je eerst moet afrekenen. Dat is ook beter, vind je niet. Voor beide partijen. Ik zit totaal aan de grond, ik heb de centen heel hard nodig. En als ik niet hoef in te zitten over het geld, kan ik veel liever voor je zijn. Antonio, als je weg gaat, straks … na een ervaring, die voor ons beiden heel … vernederend is, dan toch, hopelijk, met het gevoel, dat we echt van elkaar gehouden hebben.

ANTONIO : … lijkt overtuigd, glimlacht, pakt zijn portefeuille. Je hebt
gelijk, je hebt helemaal gelijk. Hij haalt er een 10000 lire briefje uit en geeft het aan de vrouw.

RITA : de kin trillend van emotie en een prop in de keel, stamelt ze Dank je. Maar dit dank jecontrasteert hevig met de snelheid waarmee ze het briefje in haar bh stopt; daarna pakt ze Antonio bij de hand en trekt hem mee: heel energiek Kom mee.

ANTONIO : Waarheen?

RITA : wijst naar de ruimte onder de trap Die kant op. maakt een halve draai zodat ze tegenover Antonio staat; ze plant haar ogen in de zijne, staart hem aan met een tragische blik, valt op haar knieën en begint hartverscheurend te snikken Smerig is ’t, walgelijk, een gemene rotstreek! Maar het noodlot.is nog oneindig veel gemener. Het leven hier op aarde een hel! Ik kan niet meer … ik kan niet meer!

ANTONIO : verbijsterd Wat heb je opeens?

RITA : vouwt zich dubbel op de grond, met haar hoofd naar de grond, slaat met de vuisten op de vloer Waarom, waarom, waarom moest dit gebeuren?

ANTONIO : Kijk uit, anders doe je jezelf nog pijn.

RITA : Waarom? Waarom raast de gure wind van het noodlot je huis binnen en wist met één ademstoot, alle sporen van geluk. Waarom? Ik had een man, jong, sterk, in de kracht van zijn leven, een man die van me hield… Vannacht is de wind hier binnengedrongen en heeft hem van mij weggerukt. Kijk maar! met besliste hand trekt zij het gordijn opzij en toont Antonio een tragische scène. ln het huwelijksbed ligt languit een jonge man met een lijkbleek gezicht, dat nog spookachtiger wordt door het vlammetje van een enkele aangestoken kaars op het nachtkastje; tussen de vingers van de jonge man, op zijn borst gekruist zie je een heel mager bosje bloemen. De aanblik van deze naargeestige ‘chambre ardente’ doet Antonio verstijven; de arme jongen gelooft zijn ogen niet en het duurt even voor hij zijn geestelijk evenwicht weer gevonden heeft.

ANTONIO : het is het enige wat hij uiteindelijk kan uitbrengen Maar .. wat doet ie daar ?

RITA : Niks, hij doet helemaal niks. Hij kan ook niks meer doen. Vannacht kreeg ie een vreselijke huilbui en heeft ie me verteld dat hij het niet meer zag zitten. Zo gaat ’t niet langer, snikte hij. Elke ochtend dezelfde marteling: Hoe kom ik in Godsnaam aan een stuk brood voor onze drie arme bloedjes van kinderen.

ANTONIO : Drie?

RITA : Drie ja .. we hebben er drie. En toen brak zijn hart en is hij gestorven. En jij vraagt wat hij daar doet! Hij doet precies dat, waar smeerlappen als jij, ze toe dwingen. Smeerlappen ja, die met briefjes van 10000 lire wapperen of het niks is, er fatsoenlijke vrouwen van arme sloebers mee willen kopen. Om hun vuige lusten te kunnen bevredigen. In plaats van dat ze die mannen helpen. Hij speelt nu voor alle eeuwigheid, de rol van dooie echtgenoot, dooie vader, dooie armoedzaaier, dooie uitgebuitene, dooie steuntrekker. Nou je zin? Met onverwachte energie grijpt ze Antonio bij zijn hand en trekt hem naar het bed. Je hebt ervoor betaald, je hebt er recht op. Vooruit, schiet op.

ANTONIO : trekt schielijk zijn hand terug en doet een paar passen achteruit Ben je nou helemaal, jij! Naast hem daar? Ik kijk wel mooi uit.

RITA : Wat kan ‘t je schelen? Buiten, op straat ben je toch ook niet bang … voor al die zielenpoten, die al met een been in het graf staan en die jou, als je ze tegenkomt, beschuldigend aankijken, omdat hun einde nabij is? Waarom zou je dan bang zijn voor deze arme stakker hier, die jou nergens meer van kan beschuldigen.

ANTONIO : diep beledigd door de gratuite sociologische opmerkingen van Rita, vindt de kracht om in opstand te komen Waar ben je op uit? God allemachtig! Dit is de laatste keer dat ik door deze buurt loop! We hebben allemaal onze problemen, mevrouw. Als ik u zou vertellen van de problemen in mijn familie, nou, dan stond ik hier morgenavond nog. Wat heb ik te maken met stervende mensen op straat die me aanstaren, me aanklagen? Werkeloosheid. vind je overal. Gecondoleerd, mevrouw, ik moet er vandoor.

RITA : Geen mens die je tegen houdt.

ANTONIO : En de 10000 lire.?

RITA : op gedecideerde toon terwijl zij met de hand op haar borst slaat Die heb ik hier. Daarna pakt ze uit haar bh het bankbiljet en stopt het onder de rug van de dode. En nu liggen ze daar; als je een kerel bent, pak je ze zelf.

ANTONIO : God sta me bij. hij wendt zich tot de vrouw, kortaf De groeten. opent de deur en rent weg.

RITA : Fuck you. ze doet een la van de commode open, pakt er sigaretten en lucifers en steekt een sigaret aan voor zichzelf en eentje voor Rodolfo, haar man, die in de tussentijd rechtop is gaan zitten in bed en de slaap uit zijn ogen wrijft.

RODOLFO : terwijl de vrouw stevige trekken neemt, tevreden over de manier waarop de dingen gegaan zijn, rookt hij ook heel genotvol: hij steekt een hand uit, pakt die van zijn vrouw en trekt haar naar zich toe. Je zat er
weer helemaal naast met je tekst: je had het over de gure wind van het noodlot, in het script staat een cycloon, … dat is veel sterker, wil met haar vrijen.

RITA : Goh, stom van me. Maar ik kon niet meer op het goeie woord komen. Ik wist dat het iets met wind was.

RODOLF0 : Volgende keer beter .. duifje van me.

RITA : Lekkere schat … ze vrijen een beetje. Van  rechts van de bovenetage, uit de kamer ernaast komt een man binnen van een jaar of zestig: somber, nors, lichamelijk lijdend; maar wel benig en stevig. Hij heeft een blauw hemdje met halve mouwen aan, waartegen het felle rood van een paar versleten bretels sterk afsteekt, De bretels houden een zwarte, vale broek op met verstelplekken bij de knieën en het zitvlak. De man is van normale lengte, maar hij wordt in andermans ogen enorm lang, door een hoge hoed die hij op zijn hoofd draagt; zijn hele houding is er een van grote waardigheid, haast pompeus en past prima bij dit bijzondere hoofddeksel. Zonder een woord te zeggen loopt Agostino Muscariello, want zo heet hij, naar de wastafel, leegt de waskom in de emmer, pakt de emmer en de kan en wil weer door dezelfde deur naar buiten waardoor hij binnen is gekomen.

RITA : Hij is al weg. Het ging weer gesmeerd. tegen Agostino O ja, voor ik het vergeet pakt het blikje voor de talkpoeder en reikt het hem ik heb weer wat poeder nodig, Het grote blik staat bij jullie op de kamer, Agostino doet zijn rechterarm omhoog en wijst Rita met zijn kin waar ze het blik moet plaatsen. Inderdaad stopt Rita het onder zijn oksel: Agostino, zonder iets te zeggen en helemaal in beslag genomen door zijn taak, gaat rechts af. Rita loopt naar beneden en valt in de armen van Rodolfo. Ze vrijen. Er wordt aan de buitendeur geklopt. Rita, geschrokken: Wie daar?

ANTONIO : van buiten Goed volk.

RITA : loopt snel naar de deur, terwijl Rodolfo zijn sigaret uitdoet, het peukje onder het matras verstopt en weer voor dode speelt Wat wilt u?

ANTONIO : Dat hoort u zo wel. Doet u eerst maar open.

RITA : Ik ben me daar gek! Ik doe niet open, als ik niet weet wie er buiten staat,

ANTONIO : Ik ben die van daarnet.

RITA : Ik wil een achternaam horen. Een voornaam. Die van daarnet, dat zegt me niks.

ANTONIO : Ja, ja, u doet alleen maar open als u iemand 10000 lire kunt aftroggelen. Maar als u ze terug moet geven, wilt u opeens weten hoe iemand heet?

RITA : doet open en daagt de man uit Heb je nou nog niet door hoe hopeloos ik eraan toe ben? Dringt het nog steeds niet tot je door dat ik compleet gek word, van alles?
ANTONIO : Ik probeer me te verplaatsen in uw situatie, mevrouw, echt, ik vind het verschrikkelijk wat u is overkomen, maar waarom moet mij dat 10000 lire kosten?

RITA : Doe je tenminste een goeie daad.

ANTONIO : Maar ik ben niet in de situatie dat ik me dat kan permitteren. Zomaar even 10000 lire weggeven uit liefdadigheid.

RITA : Maar wel om er de geile bok mee uit te hangen, hè?

ANTONIO : Dan heb ik er tenminste zelf nog wat aan, intussen komt Agostino uit de andere kamer met een volle kan en een lege emmer en het blik met talkpoeder. Hij zet alles op z’n plaats en blijft luisteren Je weet best hoe je die 10000 lire terug kunt krijgen. Maar daar ben je veels te schijterig voor. En ze laat hem zo staan. Hij denkt na over de mogelijkheid. Als ze merkt dat hij op het punt staat het toch maar te proberen, komt ze heel koel tussenbeide, Kijk uit, het lijk is nog warm.

ANTONIO : ontdaan Maar kunt u zelf uw hand er niet even onder steken? Zijn aandacht wordt getrokken door de waardigheid waarmee de man met de hoge hoed de trap afdaalt. Hij is helemaal gefascineerd door deze onthutsende figuur, door die fatale blik die op hem gericht wordt; hij glimlacht naar hem en buigt even, bijna eerbiedig. Agostino staat stil onder aan de trap er volgt een ogenblik van verlegenheid, daarna vermant Antonio zich en wendt zich tot de man, die hij uitkiest als scheidsrechter bij deze controverse U weet misschien niet wat mij is overkomen hier Agostino schudt langzaam het hoofd, glimlacht wat dubbelzinnig alsof hij de jongeman wil laten merken hoe zeker hij is van zijn eigen profetische geest Van tienduizend lire kan ik drie dagen rondkomen. De hoge hoed schudt weer, langzaam, een keer of twee. Van 10000 lire kun je zelfs een heel gezin onderhouden.

AGOSTINO : denkt een ogenblik na, wordt somber en zegt op rustige toon.   Het is de strijd tussen het goed en het kwaad, de verpletterende victorie van de onverzadigbare gulzigheid der nachtelijke waakzaamheid op de uitverkorenen van de geest. Er komt een dag dat een authentieke lichtstraal deze duistere deken zal openrijten en de ondraaglijke stank die om u heen hangt, zal doen oplossen in het niets.

AGOSTINO : pakt hem bij de hand en leidt hem naar de deur zonder hem de tijd te geven om iets te zeggen. Het is de strijd tussen goed en kwaad…

ANTONIO : Dat heb ik begrepen ja, maar

AGOSTINO : Er zal een dag aanbreken … Gegroet, broeder. Hij doet de deur achter hem dicht Antonio staat op straat, voor hij het zich gerealiseerd heeft, Zo, dat was dat.

RITA : Maar we zijn nog niet van hem af, volgens mij. Die komt terug.