Skip to main content

DE BLINDE EN DE LAMME

Il cieco e lo storpio (Dario Fo)

uit Mistero buffo

Tekst uit 1969

Eerste Nederlandstalige opvoering in Antwerpen 1972, regie Arturo Corso

BLINDE: Een aalmoes, beste mensen……een aalmoes  alsjeblieft ….voor een ongelukkige stakker,  aan beide ogen blind. Nog een geluk dat ik me eigen niet kan zien. Want ik zou  harstikke medelijden krijgen met mezelf. (Me eigen zo wanhopig voelen dat ik er compleet gestoord van werd.)

LAMME: Mensen ….(met een hart van goud)….Heb medelijden met een arme stumper …. Ik ben er wel zo verrekte slecht aan toe dat ik, alleen al als ik naar mezelf kijk, begin te beven van schrik. Zodat ik me eigen het liefst gelijk uit de voeten zou willen maken. Met mijn benen onder m’n armen. Maar ja, ik ben wel zo allejezus kreupel dat ik me alleen nog maar kan verplaatsen in een karretje.

BLINDE: Ik kan niet rondlopen, mensen, of ik  knal tegen allerlei bomen en pilaren aan. Mime Of ik stoot m’n harses tegen ‘t een of ander uitsteeksel. Is er dan helemaal niemand die me wil helpen..

LAMME: Ik zit hopeloos vast mensen. Wie maakt me los? De wielen van mijn karretje zijn totaal naar de gallemiese en… als niemand me helpt  sterf  ik binnen de kortste keren….  van de honger,  hier…vlak voor uw ogen.en dat zou u toch niet willen…

BLINDE: Ik had een pracht van een hond, die ik overal   mee naar toe nam ….maar helaas, hij is er vandoor…..  achter een wulpse teef aan. Tenminste…ik neem aan dat het een teef was, en geen mannetjesdier, Hoewel?, je weet het niet meer tegenwoordig.  Ik ben blind  en kijk nergens meer van op.. Het kan ook best een reu zijn geweest, een bloedgeile reu! Of een kat! Ja, waarom niet? Een krolse kat. Die heeft mijn hond de kop op hol gebracht.

LAMME: Is er nou werkelijk niemand die mij vier  wielen  wil lenen voor mijn karretje? God in de hemel, vooruit, doe er ’s wat an. Een mirakel , daar draait u uw hand toch niet voor om . Graag vier nieuwe wielen alsjeblieft !

BLINDE: Wie is  die zeurende zielepoot, die godbetert  liefst  vier wielen tegelijk wil hebben?

LAMME: Dat ben ik, schele, een lamme zonder benen  en met vier kapotte wielen.

BLINDE: Steek dan maar gauw de straat over, vrind. Ik sta  hier aan de overkant. Dan zal ik zien of ik je kan helpen. Nee, stom van me,  dat ken natuurlijk niet, want ik kan niks zien… of er moet een mirakel gebeuren…Nou ja, we zien wel…

LAMME: Ik kan niet naar je toe komen, makker. Van mij mag God alle wielen hier op aarde  hartstikke  vierkant  maken, zodat ze niet eens meer kunnen rollen.

BLINDE: Weet je wat…..ik probeer naar jou toe te komen. Als me dat  lukt ….dan neem ik je  op mijn schouders, met je hele hebben en houen,…. Behalve  de wielen  natuurlijk, … Wij zouden  dan met ze tweeën  één  nieuw geheel kunnen vormen…. ik zou  kunnen zien met jouw ogen en jij zou rondlopen met mijn benen. Dan gaan we er allebei op vooruit.

LAMME: Geniaal! Geniaal! Jij moet echt een formidabel stel hersens hebben, vrind, stikvol  wieltjes en radertjes. Wieltjes, ja! Van jouw verstand  waardoor ik straks weer gewoon rond kan lopen en de mensen om een aalmoes vragen.

BLINDE: Blijf tegen me anpraten, vrind, dan kan ik me eigen richten op je stem… Loop ik in de goeie richting, zo?

LAMME: Zeker weten. ,Je bent op de goeie weg.

BLINDE: Ik kan misschien beter op handen en voeten kruipen, anders struikel ik straks. Ben ik nog steeds goed zo? (mime)

LAMME: Een ietsje meer naar stuurboord zou ik zeggen… Nee, dat is bakboord. Nee, dat is te veel. Je neemt de bocht veels te ruim. En nou gooi je als de sodemieter het anker uit, en strijk je de zeilen…. goed zo… Nu weer met volle kracht vooruit, goed zo, voor de wind, je bent er bijna…..

BLINDE: Volgens mij  zie je me aan voor een zeilschip. Steek je hand uit als ik vlakbij je ben.

LAMME: Alletwee als je wilt….Kom maar, lieve jongen van je moeder. Braaf zo. Stappe, stappe, stap… Nee, verdomme, je drijft weer af… hou je roer recht. Hier hei je een enterhaak..

BLINDE: Heb ik je vast? Ben je het echt?

LAMME: Nou en of.  Mag ik je omhelzen.

BLINDE: Van harte, dierbare mankepoot. Je ken gelijk m’n rug op.

LAMME: Dat laat ik me geen twee keer zeggen… Draai je  om… Bukken… Zo. Ik zit….En nou omhoog.

BLINDE: Au, wat heb jij een puntige knieën  ..dat doet hartstikke pijn…

LAMME: Neem me niet kwalijk. Het is de eerste keer dat ik op een paard zit, het is nog even wennen Voorzichtig! .Kijk uit, anders lazer ik er af.

BLINDE: Geen paniek. Ik loop stapvoets, doe echt geen dolle dingen. Als  jij er maar  voor zorgt dat je de teugels stevig in handen houdt zodat ik  niet opeens  in een hoop stront beland.

LAMME: Wie is er hier blind? . Ik kijk heus wel uit waar ik loop. Heb je niet een stuk ijzer dat ik in je bakkes kan steken? En een paar leidsels die ik om je hals kan hangen? Dat stuurt ietsje makkelijker, begrijp je.

BLINDE: Waar zie je me voor aan? Voor een ezel? Attelenooie! Jij bent  loodzwaar, zeg. Hoe komt dat?

LAMME: Doorlopen jij… En wees een beetje zuinig op je adem. Hop, hop… En nou in draf. Let op: als ik aan je linkeroor trek, dan ga je naar links en als ik aan….

BLINDE: Ia, ia. Dat begrijp ik….. ik ben heus geen ezel, hoor. Godsallemachtig, je bent echt verrekte zwaar, weet je dat?

LAMME: Stel je niet aan, man, ik ben zo licht als een veertje…een vlinder.

BLINDE: Maar dan wel eentje met  lood an z’n  vleugels ….. Als ik jou  laat vallen, krijg je gelijk een aardverschuiving van hier tot de Gazastrook  en een krater zo groot als een waterput. Je hebt toch niet  vanmorgen toevallig een aambeeld doorgeslikt?

LAMME: Ben je gek. Ik heb al twee dagen niks te eten gehad.

BLINDE:  Dat kan best wezen. Maar je hebt blijkbaar  ook al twee maanden  niet gekakt.

LAMME: Doe niet zo ordinair, jij! God is mijn getuige: zes dagen geleden ben ik nog naar de plee geweest.

BLINDE: Zes dagen? Als je twee keer eet  per dag,   zijn dat bij mekaar twaalf maaltijden. Heilige Hieronymus:  ik sjouw hier rond met een voedseldepot , genoeg  voor  één jaar  hongersnood. Het spijt me, vrind, maar ik moet je nou toch echt laten vallen. En doe me een lol: zorg dat je zo gauw mogelijk van die illegale lading afkomt.

LAMME: Stop! Hoor je dat lawaai ?

BLINDE: Jazeker. Daar zijn een paar mensen  geweldig aan ‘t vloeken  en tieren … Tegen wie gaan ze zo tekeer?

LAMME: Als je een stapje terug doet dan kan ik kijken of ik…. Ja, stop…nou kan ik het zien. Ze hebben het op een jonge man  gemunt…. Een mager scharminkel, lijkbleek,  niet bepaald een athletisch type.

BLINDE: Wat doen ze ze met hem?

LAMME: Ze spugen hem in z’n gezicht en ze tuigen hem af.

BLINDE: Go, wat zielig… Ik heb  ongezien nou al met hem te doen.

LAMME: Verrek. Nou zie ik wie ‘t is. Als je me nou belazert. ‘t Is…Jezus, de zoon van God.

BLINDE: De zoon van God? Welke?

LAMME: Hoe bedoel je, welke? God heeft maar één zoon, eikel.

BLINDE: Die Jezus is enig kind! Go, wat zielig.

LAMME: Ze zeggen dat ie de wonderbaarlijkste dingen doet en de vreselijkste ziektes geneest. Maar alleen  bij  mensen die hun lot met blijde berusting dragen. Daarom kunnen wij tweeën beter ons boeltje pakken en hem smeren.

http://www.toneelfonds.be/detailfiche/89158

© Toneelfonds J. Janssens